Woon- betekenis

woon (de) woonplaats. Synoniemen: wonen Spreekwoorden en zegswijzen • een krul meer in zijn staart hebben dan een ge woon mens (=zich een beetje aanstellen) Naar de spreekwoorden 1 definitie. Werkwoord: woon Verlede tyd: het gewoon Teenwoordige deelwoord: woonende Betekenis: • Waar iemand of iets bly en leef; permanente behuising; blyplek. Gebruik: • 'n Nedersetting is 'n plek waar 'n groep mense woon of in die verlede gewoon het. • 'n Krokodil is 'n reptiel wat in water woon.
Woon- betekenis woon- residential [adjective] (of an area of a town etc) containing houses rather than offices, shops etc (Translation of woon- from the PASSWORD Dutch–English Dictionary © K Dictionaries Ltd).
woon- betekenis

Woon betekenis in woorden

woon (de) woonplaats. Synoniemen: wonen Spreekwoorden en zegswijzen • een krul meer in zijn staart hebben dan een ge woon mens (=zich een beetje aanstellen) Naar de spreekwoorden 1 definitie. Wat is de betekenis van woon? Op Ensie, Encyclopedie sinds , vind je 9 betekenissen van het woord woon. Door experts geschreven.
  • Woon betekenis in woorden Werkwoord: woon Verlede tyd: het gewoon Teenwoordige deelwoord: woonende Betekenis: • Waar iemand of iets bly en leef; permanente behuising; blyplek. Gebruik: • 'n Nedersetting is 'n plek waar 'n groep mense woon of in die verlede gewoon het. • 'n Krokodil is 'n reptiel wat in water woon.
  • woon betekenis in woorden

    Wonen definities

    nen Vervoegingen: woonde ( enkelv.) Vervoegingen: heeft gewoond () ergens je huis, appartement of etage hebben en daar permanent leven Voorbeeld: 'in Amsterdam wonen' Synoniem: gehuisvest zijn klein wonen (een kleine woning hebben) op stand wonen (in een deftige bu. WONEN - English translation of WONEN from Dutch from the Dutch-English Dictionary - Cambridge Dictionary.
  • Wonen definities nen (woonde, heeft gewoond) 1 verblijf houden; kamers hebben; gehuisvest zijn.
  • wonen definities

    Huis betekenis

    het huis Uitspraak: [ hœys ] Verbuigingen: huizen (meerv.) gebouw om in te wonen Voorbeelden: 'een mooi huis bewonen', 'na een logeerpartij weer naar huis gaan' van huis zijn (niet thuis zijn, onderweg zijn) van huis uit (vanuit je opvoeding) 'Van huis uit ben ik katholiek, maar ik ga nooit naar de kerk.' nog verder van huis. huis n (plural huizen, diminutive huisje n) a house, home; residence Synonym: woning Ik woon in een klein huis aan de rand van de stad. ― I live in a small house on the outskirts of the city. We gaan dit weekend naar het huis van mijn ouders. ― We are going to my parents' home this weekend. Ze hebben een mooi nieuw huis gekocht in de buurt.
    Huis betekenis -huis house [noun] a place or building used for a particular purpose (Translation of huis from the PASSWORD Dutch–English Dictionary © K Dictionaries Ltd).
    huis betekenis

    Plaats betekenis

    1) plein in een stad of dorp, inz. bij de kerk of het raadhuis - Voorbeeld: ‘In `t dode van de plaats stond Mete Vrange’ (2) (open) ruimte. PLAATS - English translation of PLAATS from Dutch from the Dutch-English Dictionary - Cambridge Dictionary. Plaats betekenis plaats (de; v(m); meervoud: plaatsen) 1 binnenplaats: de kinderen spelen op de plaats 2 plein: de Mariaplaats in Utrecht 3 stad, dorp: uit welke plaats komt hij? 4 ruimte die iem. of iets inneemt: iemands plaats innemen (a) gaan zitten op zijn plaats; (b) zijn taak, rol gaan vervullen; iem.
    plaats betekenis